Waarom ik 2000 Romeinse munten uit mijn hoofd ken

Een tijdje geleden speelde mijn goede maat Ruben Haegens in de Cosa. Een hoogdag. Want als geen ander schetst deze poète maudit de troublesse van deze klote eeuw, die onder geschiedkundigen te boek staat als de 21ste sedert een langharige zwerver zich krijsend uit de schoot van zijn moeder in deze wrede wereld stortte. Tussen ons gezegd en gezwegen: dat zou die langharige zwerver zich nog duchtig beklagen, want rond zijn 33ste werd hij door een stelletje overijverige Romeinen aan het kruis genageld.

Gewoon Ruben

Gewoon Ruben

Maar laten we vooral niet te ver van de essentie afwijken. In zijn verbaal gevecht met de allesbehalve plezierige samenleving krijgt Ruben – die zich op het podium ook wel eens ‘Gewoon Ruben’ laat noemen – rugdekking van zijn breedgeschouderde broer Maxim, een man tegen wiens vuist je liever niet wil lopen, en DJ Darc, een nom de plume van mijn andere goede maat Thierry Van Ransbeeck.

Ik maak er altijd een erezaak van om geen optreden van Gewoon Ruben te missen. Omdat ik hem goed vind. Maar ook omdat ik nu eenmaal geen zin heb om tegen de vuist van hogergenoemde Maxim te lopen. Verzachtende omstandigheden waren er die keer dat ik met mijn missus het Kroatische eiland Hvar rondtrok en tussen de lavendelbloemen, rode wijn, gekke oude wijven die ons kost wat kost een Zimmer wouden aanbieden, en de ondergaande zon tevergeefs hoopte dat we er altijd zouden blijven. Een beetje zoals Leonardo DiCaprio en zijn gestoorde vrouw in Inception.

Hvar

Hvar

Dat was helaas niet mogelijk. Het positieve aan de zaak, is dat ik daardoor dus geregeld mijn goede maat Ruben op het podium kan zien. Ruben en ik hebben er dan ook samen aardig wat jaren op zitten. De gemene deler: het leven en onze papieren strijd er tegen. We koesteren het besef dat je de muze niet kan dwingen. Al houdt dat ons beslist niet tegen om haar af en toe een flink pak lappen te geven.

‘Was’t wat ca va?’, vroeg Ruben na het optreden. ‘Altijd’, zei ik, terwijl ik vervelende persmuskieten, krolse groupies en een handvol zwakzinnige fans op afstand hield. ‘Maar je hebt Billy the Kid niet gespeeld. Doodzonde is dat.’

Billy the Kid

Billy the Kid

In Billy the Kid vertelt Ruben over het gelijknamige tragische personage, bekend van de verhalen uit de Far West. De rapper op zijn best. Hij oordeelt niet, maar legt zijn begripvolle vinger op de zere plek. Billy the Kid had gewoon een mentor nodig. Mentoren zijn belangrijk.

Ik had het geluk er een paar te kruisen, in deze sentimentele bedrijvigheid die ik als ik in een goede bui verkeer als ‘het leven’ zou omschrijven. Eerst waren er de punkers. Ze leerde me dat niets het opgroeien zo dragelijk maakt als naar punkrock luisteren. Hoe ik potige gabbers uit de Handel moest verschalken wanneer ze na school op mijn muil sloegen omdat ik nu eenmaal een idioot kapsel had, dat leerden ze me dan weer niet.

The Casualties

The Casualties

Later kwamen de leraressen Nederlands. In tegenstelling tot hun collega’s van Fysica, Wiskunde, Chemie, Frans, Duits, Engels, en eigenlijk elk vak op het verwaarloosbare Geschiedenis, Esthetica en Lichamelijke Opvoeding (wanneer ik het geluk had dat het eens zwemmen in plaats van die eeuwige klote voetbal was) na, zagen ze iets in me. ‘Blijf schrijven, jongen’, fluisterde mevrouw Van Mulders me met vochtige ogen toe, toen ik eind juni 2005 de poorten van het klein college voorgoed achter me toe trok, maar niet alvorens me flink in de gratis drank van de proclamatie te storten.

Schrijven heb ik sindsdien altijd gedaan. Maar er moest ook een diploma gehaald worden, natuurlijk. Jammer genoeg lag de weg naar de Master Geschiedenis bezaaid met weinig bezielde professoren. Of ik nam de moeite niet om ze te waarderen. Die kans is groot, want deze ondankbare aap haalt wel vaker zijn neus op voor mensen die het goed met hem voor hebben.

Romeinse munten

Ik heb wel degelijk over deze kleine fuckers hier

In mijn masterjaar veranderde alles. Dat was helemaal te danken aan de heren Verboven en Zuiderhoek. Twee vakmannen die als geen ander de Klassieke Oudheid in de vingers hadden, en er niet voor terugdeinsden om deze kennis met anderen te delen. Tot op vandaag ken ik daardoor 2.000 Romeinse munten uit mijn hoofd en heeft geen enkel Latijns grafschrift geheimen voor mij. Jammer genoeg vallen daar geen prijzen mee te rapen.

Toch zal ik tot op de dag dat ik – omringd door mijn kinderen, kleinkinderen, mijn wondermooie missus op wie de jaren maar geen vat schijnen te krijgen en onze dikke oude huiskat Kwabberd de Poes – afscheid neem van dit leven en de talrijke geschenken die het me gaf en die ik al te vaak met een dikke fluim beantwoordde, geen sikkepit spijt hebben van mijn studiekeuze. Voor altijd van harte, mentoren van me. Als ik een Teenage Mutant Ninja Turtle was, dan waren jullie Meester Splinter.