Niets meer te bewijzen

Ik sta in deze tempel en kijk rakelings voor mij. Sterrenvlaktes breken mijn botten, maar de distortion houdt me wel nog even overeind. Daar staan het oploskoffiemeisje en mijn twee maten. Voor mij de mannen uit Horst. En een hoop zweterige dikzakken, dat ook. Altijd een hoop zweterige dikzakken, maar wat doe je er aan? Sporten en een blauwe Adidas-deo kopen.

Ik ben hier altijd geweest en kom altijd weer terug op mijn Superstars. De muziek gaat hard, de trillingen masseren al de sores weg. Ik nip van mijn lauwe halve liter en snuif de avond op.

19-Heideroosjes 2

De laatste keer dat ik de Heideroosjes zag, was het september 2012 en gaven ze er (niet zo) definitief de brui aan. Toen er tickets voor het reünieconcert verschenen, sloeg ik toe als een sniper. De wereld is veranderd op zeven jaar, en toch ook weer niet. De onbezorgde dagen gingen weg en we overleefden ze.

Uiteindelijk overleven we sowieso wel. Nooit gedacht maar kijk en leer: alles is wendbaar. Deze knul sjokte rond door de hel, zag een gezellig vuurtje knisperen, brak een toorts af en kwam terug met pure gasoline op een houten stokje. Er was elke weekdag happy hour, maar je kan niet overal blijven. Ik moest terug, en snel wat. Iedereen krijgt nu een vonkje, als het moet maken we elke dag lichtmis.

Toen ik vijfentwintig was voelde ik me stokoud omdat het uniefleven definitief achter de rug lag. Ik skankte me preventief enkele ribben weg in de pit en zwoer dat ik nooit zou opgroeien. Mijn maat kreeg bloed op zijn T-shirt en zo was het goed. Bloed moet vloeien, anders heb je weer een dag te weinig geleefd.

19-Heideroosjes-30

De missus keek het weekend nadien met mij naar de filmpjes. De hele AB maakte een vuistje en deed “Paaapaaapaaaaaa  …VROEM VROEM VROEM!”. Dat vond de missus geweldig grappig, wat nu ook niet zo onverwacht was want de missus was één van de grappigste wezens die je ooit in het wild zal spotten. We waren nooit alleen, en tegelijkertijd altijd op weg naar nergens heen.

Tussen die dag en nu dronk ik soms een Wolga leeg om iets te voelen. Op andere dagen moest ik de Atlantische Oceaan opslokken tot ik niets meer voelde. Je weet nooit vooraf waar je aan toe bent. Dat is het verraderlijke aan dit leven: er ligt geen script of synopsis op het nachtkastje.

Het was geen prettig zicht, maar ik heb er ook geen spijt van. Ik ben een Survivor, zoals Destiny’s Child, maar dan zonder de vijftig miljoen verkochte platen. Sommige mensen laveren eindeloos perfect door het leven zonder ooit iets te breken. Dat moet pas echt de Nightmare on Elm Street zijn.

Veldslagen komen en verdwijnen. Wapenfeiten blijven en houden ons scherp. De cafébazen konden elk jaar door mijn drinkebroeders gaan skiën in Aspen, dus zo hadden we ten langen leste toch nog iets goed gedaan.

19-Heideroosjes

De wereld is veranderd op zeven jaar, en toch ook weer niet. Ik moet nog steeds janken als Marco “Ik zie je later” brult, terwijl de jongens die me ontvallen zijn over mijn netvlies strijken. Ik voel nog steeds de lyrics van Time is Ticking Away door mijn hartkamer kloppen.

Het is de motor die me draaiend houdt, en hij tikt als een malle. Ik draag dezelfde afgetrapte schoenen, rook dezelfde sigaretten. Alleen duurder: als Vadertje Staat ons maar kan fucken.

Bovenal blijven de mensen die ik liefhad ook in de voltooid toekomende tijd bij mij. Dat is niet veel, dat is ronduit alles.

Mijn handen klappen hoog en hard. Straks wrijft het oploskoffiemeisje zusterlijk over mijn schouder, zullen de maten zeggen hoe legendarisch deze avond was.

We zijn zeven jaar verder.

We staan recht.

Alerter en scherper dan ooit tevoren.

Kom maar op: er is niets meer te bewijzen.

Oneindigheid

Er zijn zo van die dagen dat ik denk, waar gaat alles naar toe? En maakt dat eigenlijk wat uit? Ik houd het hoofd recht en mijn haar zit goed. Soms schijt ik zelfs zonnebloemen. Als de jongen niet kan schijnen, schijn ik wel voor ons twee. Dat is hoe ik rol, a’a. Ik heb geen gram haat in mijn zakken en ’s morgens kus ik de ochtendsterren. Een poosje geleden had ik die haat wel, maar dat werkte niet zo constructief. Dus sloeg ik het sombere leven over de boeg, en eerlijk gezegd, dat bevalt me best.

Oasis - Some Might Say Oasis

Ik slaap wel slecht en heb rare nachtmerries. Soms word ik wakker en denk ik dat mijn grappige fluit in de wc valt en mijn rekening blanco is. Met mijn grappige fluit gaat alles goed, maar dat van die rekening klopt anders wel. Nergens poen te bespeuren. En september is nauwelijks aangesneden. Hoe kan dat? Heb ik geen drie facturen, een offerte en zelfs een buitenlandse invoice naar procrastinerende opdrachtgevers gestuurd?

Hoe moeilijk kan dat zijn, zo’n overschrijving? Als ik naar de Lidl ga, geef ik toch ook meteen mijn flappen aan de kassier? Een vriendelijke kassier, overigens. Hij lijkt op Kevin De Bruyne, maar heet niet Kevin. Zijn collega op woensdag heet dan weer wel Kevin. Dat vind ik grappig. Als je vaak genoeg naar de Lidl gaat leer je de kassiers bij naam. Behalve die van Kevin De Bruynes supermarktdubbelganger dan. Dringend eens vragen.

Enfin. Mocht iedereen zijn openstaande schulden meteen aflossen en niet zes weken later wanneer het toevallig eens uitkomt. Zou de wereld dan geen betere plaats zijn? Doet me er aan denken dat ik iemand nog een twintigje moet. De poen mag zich anders wel haasten. Ik zou al lang de BMI van een pitspoes hebben, mocht mijn lieve zusje me niet af en toe een maaltijdcheque toestoppen.

Exposure

September handelt niet in sprookjes. Nee, hombresNein, nein, nein. Voor de 20ste wat sociale bijdragen dokken. Flap, flap. Huishuur en internet. Doef, doef. En dan moeten we nog wat buitensporige energie- en waterkosten ophoesten.

En begin oktober: DKV. “Zie dat je in godsnaam NOOIT je DKV opzegt”, zegt mijn oude man weleens aanmanend op zondag. Ach, DKV. Waarvoor heb ik die hospitalisatieverzekering nodig? Kiplekker ben ik. Ik deed laatst een algemene check-up voor vieze beestjes, bloed en de hele santenboetiek. Opperbest, amices.

“Zelfs je leverwaarden?”, vroeg een bezorgde artsenvriendin. – “Zélfs mijn leverwaarden.” Mens, moet daar perse wat aan schorren, dan? Momenteel maken ze aan het MIT een geneesmiddel tegen HIV en aambeien met mijn bloedstalen. Onder de microscoop zingen mijn witte bloedcellen Supersonic. Maar zeg nooit nooit. Die DKV kan dus maar beter lonen wanneer ik nog eens goed op mijn bakkes val.

Supersonic

Waarom komt er ondertussen niet alleen fuckin’ laat, maar ook nog eens fuckin’ weinig geld binnen? Misschien omdat ik last heb van het oplichterssyndroom. Echt. Ik leef voortdurend in angst dat ze me gaan ontmaskeren als een onbekwame freelancer. Daarom vraag ik zo weinig en staat het water me constant aan de lippen. Ik heb liever lippen aan de lippen. Daarvoor zijn die rode jongens tenslotte gemaakt.

Ik was ooit samen met een Shiksa Godin, en wie haar opvolgt, zet de straten blank. Maar eerst breng ik mijn debuut uit, want we moeten toch een streepje door het oneindige trekken. De Shiksa Godin was het grappigste meisje ter wereld en kon met een Engelse sleutel de verwarming maken als het moest. Ik heb nooit meer zo’n grappig meisje ontmoet, maar daarom is deze wereld nog niet om zeep. Sterker nog. Ze is maakbaar en vaker dan ooit vlammen de avonden op kerosine.

Daar zijn ze dan. De hoop, het optimisme. De dagen dat het beter gaat. Het vonkje geluk. Ik ben de omgekeerde Tourist LeMC. Ik kan alleen maar grijpen, wat er voor ‘t grijpen ligt. En grijpen zal ik. Frank Vandenbroucke demonstreerde ooit in Luik-Bastenaken-Luik hoe dat moet.

LIEGE BASTOGNE LIEGE

We schrijven 1999. La Doyenne. Il bimbo d’oro zei gewoon droogweg: hier val ik aan, dat pak ik. Een beslissende aanval op Saint-Nicolas. Huisnummer 256! Ze was van VDB, en van niemand anders. Even onweerstaanbaar als ongezien. 24 jaar en barstend van het leven! En zo wil ik ook leven. Ik zei ooit tegen het mooiste meisje van de nacht: op een dag kus ik je, en op een dag deed ik dat ook gewoon. En dat viel beslist niet tegen, mijnen braven.

Die vonkjes maken het leven. Als ik lang genoeg naar punkrock luister, word ik Totalimmortal. En meer heb je niet nodig. Ik ben tenslotte maar een eenvoudige stadsjongen uit de Sint-Annawijk. Laat mij maar in het weekend wat biertjes drinken met de gabs, op zondag bij mijn ouders eten, en op tijd en stond in die gezellige kleine bandieten van mijn zus knijpen.

Verder hoef ik alleen Oasis te horen, Amelia fuckin’ Favoreel om de tig maanden mijn modkapsel laten bijsnoeien en in de wee, wee hours wat poëzie uit de kas slaan. Ooit verdien ik er bakken geld mee. Mijn maten zullen me wel tot vervelens toe aanmoedigen. Ze zijn mijn E Street Band en dankzij hen word ik een baas.

E Street Band

In tussentijd leef ik heel sober. Ik slaap op de grond en mijn bureau is een tuintafel. Daar pak ik soms mee uit op café, meestal na enkel Duvels. Met mijn soberheid dan. Mijn matras en die tuintafel laat ik mooi thuis staan. Een meisje vroeg eens: “Slaap je echt op de grond?” ­– “Ja hoor”, zei ik haar. Toen we later het appartement binnenstapten en ze mijn kamer zag, riep ze plots: “Verdorie, je slaapt écht op de grond!” ­– “Ja, tuurlijk.” Mens, en mijn bureau is een tuintafel. Wat heb ik je net nog gezegd?

Vrouwen. Al 31 jaar aanbid ik ze met elke vezel van mijn lijf en nooit zal ik ze helemaal doorgronden.

Rambler

Er is geen plaats waar ik heen ga zonder jou. Ik schrijf je op de muren. Ik kras je initialen in alles wat los en vast zit. Ik kalk je op bakstenen en vlucht samen met jou weg voor de flikken. Samen, ja. Want ik ben 2Pac niet. Ik kan het niet alleen. Het is altijd WIJ against the world.

Rambler

Ooit stuurde ik een meisje “je bent het mooiste gedicht dat ik nog moet schrijven”. Jij haalde toen je versnellingen op. Wat geef je er ook een fuck om? Je doet niet aan vluchtigheid. Je ziet ze komen en gaan. Je verlangt het niet eens. Want jij staat boven mooi. Jij staat boven opgeflaneerde woordjes die ik ook maar met veel geluk uit mijn kas draai. Boven alles wat te zacht is om vast te houden.

En toen ik laatst eeuwigheid zocht in dat éne meisje haar armen en een beetje op mijn bakkes viel bij gebrek aan wederzijdsheid was dat niet erg. Want jij was er. Altijd. Altijd wanneer de nacht op zijn donkerste is leid je me naar de ochtendster. Of toch naar ’t Vredeplein, De Geniepegen Drauk en de Cosa. De Sint-Annakring lukt nog net te voet.

Jij bent niet zacht. Je bent hard. Hard, en zo sterk als tienduizend legers. En soms, wanneer de ochtenddauw verdwijnt, glans je in al je tederheid. Wanneer het schip zinkt, wanneer de walvissen huilen, dan vlucht je niet.

granted

Nooit. Ik klem je vast met alles wat ik heb. Ik klem me vast en je brengt me thuis. Misschien zeg ik het niet genoeg. Misschien hoeft dat ook niet. Je begrijpt me ook zonder taal. Niet nederig, niet slaafs. Maar sterk en trots. Altijd de rots waarop ik mijn kerk bouw.

En toch vraag je nooit wat. Terwijl je eigenlijk meer verdient. Een toeter, bijvoorbeeld. Je krijgt hem, zodra the powers that be mijn dough storten. HOE MOEILIJK KAN DAT TROUWENS ZIJN?!

Hoe doe je het, eigenlijk? Vertel het mij, want ik weet het niet. Echt. Misschien speel je gewoon graag tweede viool. Weet dat je de mooiste klanken verspreidt. Je zit onder mijn huid. Je bent het ritme waarop dit hart klopt. Je geeft mijn eenzaamheid een naam.

Ik heb plaatsen gezien die een mens zich niet kan voorstellen. Met Rambo het beloofde land bevrijd. Geworsteld met sabeltandtijgers en stegosaurussen in een dubbele nelson gevat. Niemand geloofde me. Maar jij wel. Want je was er bij. En af en toe zei je “DRING, DRING! Wa’s tees? DA’s EEN FIETSBEL! En nu uit de FUCKIN’ WEG, OUW BOMMA!”

Angels

Je hebt ze gevoeld. Aangeraakt en samen met mij één met de massa geworden. Altijd jij. Wat was ik zonder jou? Je bracht me in vervoering, je toonde me de engelen. Ze zongen hun mooiste lied. Ik zal altijd gezegend zijn.

Toen ik revalideerde in het OLV en bang was dat ik nooit meer met mijn linkerhand een haarlok achter een meisjesoorschelp kon verstoppen, bracht je me iedere ochtend. Dat revalideren viel trouwens fuckin’ mee want ik was er drie maanden voor de prognose al buiten en het liep er vol schellen.

Maar het was niet altijd helder. We zijn op de smerigste plaatsen geweest. We dronken met de gemeenste mannen. We huilden in de ochtend om al de goede vrouwen die ons verlaten hadden. En we grepen elkaar vast in de meest ondenkbare broederschap. En één keer kochten we een bakje aardbeien op de markt.

Tiens, wat staan die luitjes trouwens vroeg op, zeg! We aten ze al wandelend op en proefden een wereld die nog moest beginnen. Want we wisten dat er een uur bestond tussen nu en de zon. En we desondanks ooit weer met de mooiste vrouwen naar huis zouden rijden.

Het hoeft namelijk niet altijd zo te zijn. Op een dag vinden we de plaats where the magic happens. Proxima Centauri. Dan stopt dit rusteloze reizen over de wegen van de twijfel. En als het zo ver is, jij lekker in de kelder naast een leuke meisjesfiets staat, dan kon dat alleen maar omdat jij in mij geloofde.

stones

En god, wat geloofde ik altijd in jou. Ik ben maar een lichaam. Jij bent het tandwiel die de machine draait. Een wijs man zong ooit: “We were but stones / Your light made us stars.” Een ster van mij maken. Dat doe je. Altijd en overal. Twee keer tot in het oneindige.

Maar je werd er niet jonger op. Hoe kon het ook? Wat hebben we samen niet gedaan? Ergens tussen Gijzegem en Aalst, waar het water klotst, waar de mensen ook maar naar betekenis zoeken tussen al deze nietigheid, ligt een stukje weefsel. Het schuurde over asfalt, samen met jou. En ook een stukje hoektand, btw. Damn you, Bosfeesten!

En weet je nog die keer, toen de flikken ons achterna zaten? Wat waren we snel toen! Hatseflats, de oude landweg in! Muahahaha! Wie maakt ons wat? Hoe gelukkig waren we wel niet? Elke keer we de Schouwrock-toren boven de oude landweg zagen opsteken?

schouwrock

Of die keer toen we bijna onder die vrachtwagen sleerden? Het kerkorgel sloeg al een C mineur akkoord aan, maar gelukkig was er nog het oploskoffiemeisje.

Altijd samen met jou. De mooiste, de slechtste. Alles heb ik met jou beleefd. En ik zou geen enkele dag willen vergeten. Gisteren nog. Mijn lieve zusje gaf me haar laatste drankbonnetjes, we bleven te lang in het Vredeplein plakken, en alle vrienden waren op hun best. We werden drie keer verliefd op een seconde en schoven huiswaarts over de sterren.

En nu lig je daar.

Je spatbord aan flarden. Je banden als twee verwoeste gewesten. Ik deed wat ik kon, makker. Ik deed wat ik kon. Maar ik wist dat deze dag ging komen. De dag dat DE FUCKIN’ STRAATWERKEN AAN DE GENTSE STEENWEG je fataal werden. En welke smartass heeft trouwens mijn Hema-fietslichtjes gepikt?

Maar dinsdag. Dinsdag breng ik je naar de Fietserij. Ont-va réparer les vivants. En die toeter krijg je, beloofd. En vanaf nu elke zondagmiddag een sopje. Elvis en Brian Fallon komen je lekker inzepen.

Altijd van harte, mijn Rambler. Love you ‘Till the End.

Wapper, wapper!

Soms mis ik jou en het weekend al wanneer het nog in mijn armen hangt. Maar ik sta altijd op wanneer ik neerga en fiets ’s morgens fluitend door de straten. Met een gouden snaakje tussen mijn voortanden en toverlicht in de zakken. Want dat heb ik beloofd aan de goden.

Ik weet niet waar ze wonen, maar daarom zijn ze nog niet overbodig of weg uit mijn hoofd. In-compleet-tegendeel, zelfs. En als ze bestaan, hoop ik dat er op zijn minst eentje op Emma Stone lijkt. Met haar zou ik wel van mijn lieve moedertje naar huis mogen komen ­– alvast van harte en tot straks, mijn lieve moedertje!

W-Emma Stone

Alles is luchtig, kleurig en helder. Koester de hoop, want Pandora heeft haar niet voor niets in dat doosje achtergelaten. Het is het enige wat telt. Druk haar verhaal morgen tussen de voegen van twee straatstenen. Als je goed luistert zijn ze er misschien wel nog.

Zing al de zorgen van je af en knisper die oortjes. Alle insecten tsjirpen voor jou in het gras als je even oplet vanavond. Tune in, want voor je het weet is het allemaal onherroepelijk voorbij.

En ondertussen? Ondertussen komt alles maar naar binnen. De klok tikt altijd sneller dan de sluitertijd, – klikkerde-fuckin’-klik­ – dus ben je maar beter voorbereid. Pak de foto voor je batterijen leeg zijn. Voor hetzelfde geld zijn het geen oplaadbare. Als mensen me begroetend vragen: “Alles ça va met u?” antwoord ik daarom altijd: “Nu wel, nu ge er zijt.”

Nu ge er zijt, ja. Want alleen zal het niet lukken. Zoude gij het zomaar kunnen, soms? Welaan, dan. Niemanneni, zot. Dat is het leven, de vitaliteit. Het ballenkraam op een grappig stokje, de ongezouten pistachenootjes op je crème fraîche. Je moet een gezegend individu zijn, en sommige mensen een leven lang onder je huid durven bewaren.

Waar alles bonst, waar bloed overuren pompt, iedereen gratis tankt, de atomen elkaar splijten, en we alles kunnen waarmaken in al onze oneindigheid. Soms is het leven om te gieren, soms ook wel een beetje om van te janken. Maar dat is allemaal ook maar betrekkelijk.

w-radijzen

Soms dans je met een roversdochter in de ochtend, en als dat niet gebeurt vind je altijd wel een nieuw vluchtspoor naar de sterren. Iets blijft maakbaar tussen al de vernieling in. Morgen plant je radijzen in de struiken en ren je in je blootje over de straten.

Ergens wrijft een meisje misschien nu al haar mooiste rupsjes van wenkbrauwen voor jou open. Ooit pluis je haar volledig uit. Dan moogde u wel stilaan gaan reppen, zeker. We zijn alweer mei. Morgen komen de gemene boeven onze nieren stelen. En ons levertje pakken, als ze dan toch zo druk bezig zijn.

Mijn maat zei eens “geef die vrouw toch ook eens de morgen”. En misschien moet ik dat wel eens doen, vluchtige lul die ik ben. En haar bed vullen met rozen en strofen. Voor blinkende diamanten belt ze maar even naar oom Dagobert.

W-oom dagobert

En als haar bed al bezet is, dan is dat allemaal niet erg. Want straks komen de sterren en morgen wordt ze opnieuw de schattige afgrond waar ik heel vrolijk inwandel. En anders luister ik wel wat beter naar de raad van mijn maten en bien mekes.

Ja, ja. Mijn maten en bien mekes zeggen veel, en meestal hebben ze gelijk. Helemaal volkomen gelijk, zelfs. ’t Zijn geen sukkelaars, die maten en bien mekes van me. In-de-vol-de-fuckin’-strekste-tegendeel niet, zelfs. Het zijn herders. Ze hoeden mijn schapen en geven de honden water. Soms lopen ze over de ziende kappen. Dan slaat de buurvrouw met haar bezemstok tegen de plafond.

Wie houdt hen tegen? Alvast jij niet, gestoorde gefossiliseerde teut. Alles kan tussendoor pijn doen, maar dat kan best. Zo weten we tenminste dat het echt is. Het is allemaal helder en maakbaar.

De dichtste ster na de zon bestaat en ze is de wereld in miniatuurvorm onder een stolpje. Een sterk stolpje, vaneigens dat! Want ze is een mooie wereld, ze is een fleurige wereld, en al de miserie van de globe moet met zijn vettige vatje poten van haar afblijven. Of bokken, gortdroge bokken. Ik sta hier en zet mijn tanden in dit leven. Op een dag vitaliseren we allemaal. Vannacht doe ik mijn bloemencape aan en spring ik over de daken. Huppel, huppel, tralalaaa.

w-vitalismo

Wie is die vrolijke vigilant? Het is VITALISMO, en hij bruist mee met het leven. Wapper, wapper. En dan gebeurt het compleet. Ooit slaat iemand dit koude hart wakker. En nog hard ook, mijnen braven. Op een dag verschijnt ze in mijn Google Maps. Pardoes, hopsakee, een twee drie, hatseflats.

Ooit was het van iemand anders, maar iemand anders is weg. Het is mooi geweest, het is rampzalig geweest. Het is geweest, en het was van ons. En het zal altijd van ons zijn, maar op een dag was het weg. We werden wakker, lanceerden de tijdbom en plots was het voorbij.

Alles ligt open nu. Alles kan, dus geef het haar. Een uitweg uit dit ballenkraam, een flippo in de chipjeszak, een grappig aapje op een fietsje.

Alles.

Geef haar alles, maar vooral de wereld.

We doen ons best

Af en toe zegt mijn maat op zaterdagmiddag: “Peken, ik ben slecht.”  – “Voelde gij u niet slecht, peken?” – Nou, ik voel me geregeld slecht. Alsof iemand prikkeldraad door mijn pisbuis trekt, maar dan mentaal. Maar ik vond ergens onderweg een manier om daar mee om te gaan. Vroeger dacht ik dat ik daarvoor met eender welk onbestemd meke in bed moest duiken.

En eerst vooraf de stad leeg drinken, niet te vergeten – want ik kan enkel met mooie vrouwen praten als ik dronken ben. Het is een aandoening. Heus. Mijn kaak als een stukje parmezaan over de rasp van de straatstenen schuren. Saffen eten – hap, hap, hap. Een vuistslag knuffelen als een oude vriend. Hello vuistslag, my old friend. I’ve come to talk with you again. Bloed spagen over de sterren.

Hoe was ik daar beland? Vertel het mij.

Sleepwalkers

Nu weet ik dat een goed gesprek, flossen met de kleine bandieten, een potje hummus van mijn mamaatje, The Crown kijken met een zak Bugles, twee kilometer zwemmen, een knipoog van de barmeid, mijn haar laten knippen door Amelia fuckin’ Favoreel terwijl haar spondeligger me een gin-tonic maakt, ’s nachts poëzie schrijven alsof de hellehonden achter me aan zitten, en naar Sleepwalkers van Brian Fallon – meesterplaat, zodra het geld op mijn rug klaar is met groeien koop ik hem op Red Translucent vinyl – luisteren ook best puik werkt.

We hoeven niet altijd als leeuwen, beren en tijgers rond te lopen in de nacht.

Maar af en toe moeten we over de sterren spagen.

Met bloed.

Iemand moet het doen.

Toch?

En verder? Nou. Ooit legde ik mijn handpalmen onder de zon. En als je heel goed kijkt zie je nog steeds de kleine gaatjes. Toen wandelde ik verder naar andere onbestemde oorden. Maar nu ook niet zo heel onbestemd. Want ik weet dat ze daar ergens is.

proxima centauri

Proxima Centauri.

De dichtste ster na de zon.

Misschien had ik ze al ontmoet.

Misschien moet ik haar nog leren kennen.

Misschien heb ik haar naam al honderden keren uitgesproken.

Misschien zullen ze me binnen vier lichtjaar hiervandaan pas de eerste lettergreep zeggen.

Maar ze is er. Ergens. Proxima Centauri.

De dichtste ster na de zon.

En op een dag loop ik

naast haar.

 

(Genoeg poëziesjiever en throwback naar den intro)

Ow, fuck.

Fysiek, bedoelde?

Nou.

satyricon

Ik zou hem graag eens ontmoeten. Mijn 21-jarige zelf. Want hij zoop en rookte tegen de sterren op alsof hij de natuurelementen naar zichzelf benoemde. ’s Morgens liep hij twee toertjes rond de Watersportbaan en kreeg hij 16 op zijn paper over de symboliek van Trimalchio’s gastmaal in de Satyricon. Allemaal zonder een centje pijn. Onderwijl sliep hij ook zomaar eventjes naast het mooiste meisje op aard.

Gods, I was strong then!

Ik zou hem graag eens ontmoeten, ja. Hij klinkt als een fijne knul, hoewel bepaalde mensen daar toen al anders over dachten. De buurvrouw, bijvoorbeeld.

Maar hij is weg, onherroepelijk weg ­– dus zoeken we elke dag opnieuw weer een waardige plaatsvervanger.

Robbie Williams live.png

’t Is een beetje alsof je Robbie Williams als headliner moet remplaceren.

Moeilijk, maar we doen ons best.

We doen ons best.

Dolores

Een tijdje geleden begon ik aan een blog die uiteindelijk niet meer uit de map met kladjes raakte. Soms gebeurt dat. Ik vond hem bij het nalezen iets te pathetisch. Ja, soms kent ondergetekende zelfs zijn grenzen. Wen er maar niet te veel aan.

Dolores O'Rioirdan - NME

Het tekstbestand naar de prullenmand verslepen, deed ik niet. Er valt later altijd wel nog iets te recycleren uit zo’n kladje. Een witz hier, een woordspeling daar. Of een anekdote. Ik had vandaag liever de anekdote aangehaald van die keer toen de onderbuurvrouw me vroeg of ik in de gemeenschappelijke fietsenkelder had gepist. Paranoïde loeder dat het is.

Het werd helaas die van Dolores O’Riordan. Die ging ongeveer zo:

“Zulks optimisme overvalt me wanneer ik om vier uur ’s nachts de laatste Lucky openknip en een plaatje draai.

Een bookie maakt de balans op. Ik zal zijn conclusies hier wel even als de gezwinde hazenwind voor het publiek uit mijn gat trekken. Tussendoor jodelt een 21-jarige Dolores O’Riordan Dreams door de koptelefoon.

Wat een geweldig nummer. Dolores O’Riordan beheerst 26 jaar na data nog steeds tijd en ruimte met haar stem alsof ze er altijd voor geboren was. Ik zag haar in 1999 in Vorst Nationaal. Mijn oude man en ik aten vooraf een funghi en een quattro stagioni in een Brusselse trattoria met rood-wit geruite tafellakens en ingekaderde zwart-wit filmsterren aan de muur.

Dolores 2

1971-2018

Hij vertelde over de eerste optredens die hij zag. Zulke verhalen zou ik later nog meerdere keren opnieuw mogen aanhoren, en elke keer blijf ik er blij om. Want mijn vader wist hoe belangrijk het was om hier aanwezig te zijn. Om de muziek te voelen, om je ogen even te sluiten en weg te zijn van alle andere aanwezigheid. Altijd ergens boven de sterren, één met de muziek.

Na het onvermijdelijke Zombie speelden Dolores en haar Cranberries nog zes bisnummers. Eindigen in de betonnen bunker deden ze met Dreams. Nadien kocht mijn vader me een T-shirt met daarop de Europese data van de Bury the Hatchet-tour op. Er zitten vandaag wat gaatjes in, maar passen doet hij na al die jaren nog perfect. Als je twaalf bent kunnen je kleren niet groot genoeg zijn. En je eerste optreden vergeet je nooit.

Er was veel file op de terugweg, maar Dolores had een prachtrokje aan. Files zijn verwaarloosbaar zolang er prachtrokjes bestaan om over na te mijmeren in de fractie van tijd voor je indommelt.

Dat én een ongeëvenaarde vrouwenstem kunnen mensenlevens redden.”

It’s never quite as it seems

Never quite as it seems

Wat heb ik graag naar Dolores geluisterd. En wat zette ik graag Dreams op repeat bij het thuiskomen afgelopen jaren ’s nachts. En wat zal ik dat altijd graag blijven doen.

Slaap fijn, Dolores. En laat die ongeëvenaarde stem van je altijd horen, daar ergens boven de sterren.

Een manier van leven

Er zijn dingen in dit leven waarover je soms moet nadenken. Uiteindelijk heb je maar één exemplaar van deze toedracht in handen. Dus kan je maar beter maken dat je het trekt. Hoe ouder ik word, hoe meer ik daaraan denk.

Soms zingt George Harrison op mijn schouder. Hij zegt dat uiteindelijk alles zal passeren. Ik geloof hem. Hij was altijd al mijn lievelings-Beatle. Hij overklesjt geen vrouwen onder het mom van wereldvrede. Hij liet zich nooit inpakken door één of ander op geldbelust 1-potig wijf. En Ringo – fuck, Ringo is eigenlijk ook neig cool, nu ik er zo over nadenk.

george

Ondertussen was het 19:47. Mijn huisgenoot kraakte met veel geweld de deur open. Tuurlijk kraakte hij met veel geweld de deur open. Morgen moet hij zijn rug breken onder glas en alle oneerlijke narigheid die een arbeidersbestaan met zich meebrengt. Ik was zelf net thuis, en keek naar de laatste restanten van de zondag.

Er lag een plastiek zakje met niet volledig opgefrette friet, verdrinkend in stoofvleessaus en vette mayonaise in de badkamer. Kan gebeuren. Heb al ergere dingen in de badkamer zien liggen.

Morgenochtend zou de dag zichzelf weer openbreken als een roestig blik perensap dat al lang zijn vervaldatum voorbij was. Er zou wederom een hoop gebalk, gemem, gekreft, gezaag, en doffe ellende door mijn gsm en gmail-inbox stromen.

perensap.jpg

Ze zouden me sommeren tot eender wat. Maar ik kon daar eigenlijk nog vlotjes mee leven. Want morgenochtend wordt mijn Rinus de Pinus ook alweer zes maand. Als je je vinger onder zijn mondje steekt, lacht hij twee tandjes bloot. Hij blaast zijn vrolijke dikke kaakjes op, en dan is alles weer peis en vree.

Twee extra kadootjes ook voor de kleine bandieten. Laat ze leven, laat ze opgroeien, en laat ze vooral ver weg van ’t criminele Statieplein blijven. Want voor je het weet komt het leven met zijn rare uitlopen. Sta je in een appartement dat het jouwe niet meer is; en ontspruiten zich volgende dialogen:

“Een deuje rat”, zei mijn huisgenoot.

Ik antwoordde: “We zijn geciviliseerde mensen. Geen beesten, zot.” –  “We steken geen fuckin’ deuje ratten in frigo’s.” – “En nee, ook niet in vriezers.”

En hoe en waar de fuck hij ergens een deuje rat dacht te vinden – dat was me op dat moment ook een compleet raadsel.

Maar onderschat nooit zijn talent om dode beesten te scoren.

En daar stonden we dan. Ongeveer zeshonderd en – wie de fuck interesseert dat hier eigenlijk? – dagen later. We bestormden het hemelrijk als Chinese warlords.

En gelijk hadden we. Want er was een koning geboren. Van een minimaal klein exemplaar, weliswaar – maar dat maakt de roem en vers geslachte hertenkalveren er later niet minder op.

eternity

Dus zwierven we door straten en plaatsen. Geloofden we in momenten omdat iemand ons ooit verteld had dat ze tijdig waren. Ik stak een gouden snaakje op en lachte naar het meisje dat ik laatst eindelijk eens deftig ontmoette. Het meisje dat eeuwigheid in de pacht had.

En eeuwigheid had ze in de pacht.

Wees daar maar zeker van. Ze omklemde het in haar handen als een fuckin’ fidget spinner. En even leek het fijn. En even was alles vrolijk en tralalaa enzovoort. Want ze was alles waar ik in wou rusten. Christus de heer, ik wou haar compleet ontcijferen waar ze bij zat.

Omdat ze stilte bracht waar je het nooit zocht. Omdat ze leefde tegen tweehonderd per uur en ik ondertussen even een deel van haar wou zijn. En ik me afvroeg of we al dan niet gewoon hier konden blijven.

Hier.

Gewoon hier.

In dit mooiste moment.

Van ons.

Maar natuurlijk kon dat niet.

Want ze wou verder.

En wie hield haar eigenlijk feitelijk fuckin’ tegen?

jimmy

En ik wou haar nog even zeggen dat ik blij was voor elke sproet die op haar gezichtje kleefde – my luckie charms! – maar dat ik tegelijkertijd niet kon komen opdraven in de sequel.

Dat ik het jammer vond dat we nooit in elkaars armen naar Hear you me van Jimmy Eat World konden luisteren. Omdat ik wist dat het fijn in haar armen vertoeven was, maar dat er nu eenmaal nog wat verleden aan mijn handpalmen plakte.

Dat ik altijd liever opgeklopte eieren voor mijn geld koos – omdat ik als een bange wezel het risico schuwde en liever leefde in de persiflage van een onmogelijke werkelijkheid dan deze maakbare realiteit – en anders alvast een goede neut Erifstoff Blue – Vodka from the land of the wolf!; of eender welke toverdrank mijn huisgenoot ook aan de koelelementen toevertrouwde, opzoop.

vodka land of the wolf

“Ze komt nooit meer terug, dat weet je toch?”, zei het oploskoffiemeisje.

En ik zei haar dat ik weliswaar niet achterlijk was, maar wel ultiem betoverd bleek door een onbestaanbare liefde die officieel al lang niet meer de mijne is.

Maar dat zijzelf desalniettemin voor mij altijd het meisje zou zijn dat de perfect getemperatuurde oploskoffie in de ochtend maakte, haar gestifte lippen bloot lachte, en naar de uren keek alsof ze stopten waar ze bijstond; maar dat ik daarom nog niet naast haar wakker werd in mijn hoofd.

Al wou ik het wel.

Écht.

the streets

“En wat ga je nu doen?”, vroeg het oploskoffiemeisje.

“Mékes nakken – en pinten pakken”, dacht ik zo.

“Eens te meer.”

Is dat een zielig bestaan?

Ik weet het niet. Het is in elk geval een manier van leven.

Metaalmoeheid

De wolken kriebelden door het luchtruim, de vogeltjes floten hun mooiste aria’s, gebronsde meisjesbenen blonken onder zwierige plooirokjes en even, heel even, leek de wereld wel een plaats om zachtjes in te verdwijnen.

God, kon ik maar altijd in dit moment blijven. Deze gloed van eeuwigheid, dit donsdeken van voorspoed en welbehagen. Of dan toch op zijn minst eens vijf minuten mogen tapbiljaart ketsen met Emma Stone.

Ik neuriede een vrolijk liedje – Raining Blood van Slayer, als ik het me goed herinner –  gooide mijn lange stroharen achter mijn schouders, schakelde een versnelling hoger, en gaf onderwijl een vriendelijk knikje aan de dronkaards van café Domino’s.

Ah, café Domino’s.

Domino's

Altijd zal er in mijn hart meer plaats zijn voor de weerbarstigheid van het voetvolk dan de common sense van de elite. “Ni dieu ni maître”, en pintjes voor al mijn vrienden.

Ondertussen gaf ik mijn Rambler goed van jetje. De ketting draaide als een tierelier over de tandwielen en het hellingsvlak van de Gentsestraat had geen geheimen meer voor mens en machine.

Toen maakte een naar voorgevoel zich in een fractie van een seconde van me meester.

Nare voorgevoelens. Ik ken en (h)erken ze. Als déjà-vu’s die narigheid, onheil, ellende en gedoe doelloos aankondigen. Eindeloos versnelde lichtjaren terug voor de ijskoude weerslag. De linkerkant van mijn stuur plooide hupsakee richting de aardkorst, en ik kon ei zo na nog remmen ten einde de ongenadige val te vermijden.

Fuckin’ hell, krijg nu tieten”, prevelde ik als de vuilgebekte Schotse schippersjongen die ik ben – verbouwereerd mijn gevallen stalen ros monsterend. Het linkse stuurdeel hing nog met enkele laatste dappere stukjes metaal aan het frame.

PopEye

Hoe de fuck kon dat? Het is niet dat ik Popeye the fuckin’ Sailorman ben, die plotsklaps hupsakee een metalen baar in twee breekt waar je bijstaat. Luidruchtig binnensmonds vloekend, lichtjes van mijn melk geslagen van verbazing, doch gezegend met die eeuwige vonk van optimisme die me tot het wegglijden der tijden over tegenslagen zal helpen…

(gelijk de breuk van Oasis in 2009, de jaarlijkse inflatie van bier en saffen, de ongewilde opgave van Greg Van Avermaet in de Ronde van Vlaanderen op 03/04/2016, de gedachte dat het mooie nachtelijke meisje van laatstleden haar dagen slijt met Manfred Knolselderkop, de exit van de Braxton Brothers uit de verhaallijn van Home & Away, het einde van het toonaangevende online filmmagazine Supercalifragilistic, mijn bankrekening na de skireis in Ischgl, de dood van Joe Strummer, alle platen van AFI na Sing the Sorrow, de vuistslagen van Guyke Plastiek in ’t derde middelbaar, de teloorgang van MSN Messenger Chat, het faillissement van pizzeria Milano’s, en tout court dit volwassen leven, om hier maar lukraak wat illustrerende exempla op te lijsten)

…zette ik mijn tocht dan maar stappend verder.

Lang duurde dat gelukkig niet. Want toevallig was ik net op weg naar de woonst waar ik in de jaren 2000 mijn jongensjaren overbrugde.

slugs and worms 6

De statige building aan de Keizerlijke Plosj. De plaats waarnaar ik altijd even terugvlieg als een trekvogel met Sehnsucht. De bakstenen waar ik altijd terecht kan voor een warme maaltijd, de seizoensfinale van Thuis, een aai over mijn knikkebol, onvoorwaardelijke liefde, een vers gestreken zakdoek om al het verdriet in weg te snuiten, en onuitputbare woorden van wijsheid en betekenis.

Kortom, ik was op weg naar mijn oudjes.

“Metaalmoeheid”, zei mijn vader terwijl hij het gebroken stuur inspecteerde.

Metaalmoeheid.

“Vermoeiing of materiaalmoeheid is het fenomeen dat een materiaal bezwijkt onder een zeer lang aangehouden dynamische of wisselende belasting.”, leerde Wikipedia me ‘s anderendaags.

Metaalmoeheid was ook de reden waarom het boorplatform Alexander L. Kielland op 5 juli 1976 de dieperik inging. Zotte dinges, ale.

Alexander KIelland

Enkele dagen later zat er alreeds een nieuw stuur op mijn fiets. Tight like a tiger reden we samen nieuwe avonturen tegemoet. Toch leerde ik die onfortuinlijke woensdagnamiddag een belangrijke les.

Als zelfs metaal kan breken, moet dit hele ballenkraam niet verwachten dat wij mensen ons altijd sterk zullen houden. Gelukkig, en hang dat maar uitvergroot in Trebuchet MS boven je bed, verwacht het leven dat ook niet.

En met die immer zalvende gedachte van troost boegseerde ik me de alweer vredig uitdovende zondagavond door.

Rien

Vandaag is de grootste. Want je bent geboren. Daar kan niets tegen op. Buiten regent het oude wijven, want kennelijk waren de weergoden even vergeten dat het jouw dag is. Je peter zal hier sebiet eens duchtig aan de wolken schudden, zie.

rien

Er staat Gent op je geboorteakte, maar laat je daar later vooral niet door op je kop zitten. Enkele van de grootste Oilsjteneers hebben Dendermonde als geboorteplaats op hun pas staan. Zo zie je maar. Je toekomst maak je helemaal zelf, met je verfrommelde minihandjes.

Je weet het nog niet, maar je zal dingen waarmaken, mijn kloeke kastaar. De basis daarvoor is er. De liefste grootouders, een tantie om voor te moorden, een meter die ongetwijfeld een geduchte cadeautjesconcurrente wordt, en bovenal een nest boordevol warm geluk.

Een goede vier jaar geleden kwam je zus. Ze woog nog geen bescheten 1,600 kilogram. Je Bulgaarse papa legde haar in mijn armen en het angstzweet brak me uit. Ze was grat een fuckin’ erwt. Ik had schrik dat ik haar ging doodknijpen. Serieus.

En zie nu. Het is een heuse prinses geworden. Los uit de couveuse gerold, a’a! Een prinses die altijd over je zal waken. Dat weet ik. Toen Oma en ik haar vroegen: “Vind je het leuk dat je een tweede broertje krijgt?”, antwoordde ze luidkeels “Jaaaa!”, zoals alleen Lotte dat kan.

Dan is er Pelle. Hij is een koning. Van het gevoelige exemplaar, met een talent voor puzzelen. Hij zal altijd naast jou staan. Zelf heb ik nooit een broer gehad. Maar ik ken genoeg mannen die ik mijn broer durf te noemen. En daarom weet ik dat het een zegen is om zo’n kerel boven jou te hebben. Hij laat af en toe vieze scheetjes, maar niemand is perfect.

Ik ben je peter. Dat stond niet in de sterren geschreven. De eer kwam naar mij toe geslenterd op 24 december 2016. Je peter jankt niet snel, maar die avond pinkte hij toch even een traantje weg. Tussen de kalkoen, knolselder, spruitjes en kerstkroketten door. Alleen op de wc. Want échte mannen wenen niet. Maar ik zal fier zijn als jij het wél doet, lieve Rien. Want je hoeft je voor niets te schamen in dit leven. Als je het maar puur, oprecht en met passie doet.

Je staat voor ferme uitdagingen, mijn kleine man. Je bent de keizer. Groei daarom niet te snel op. Speel met die Duploblokken. Schijt je pampers vol. Zit op Opa’s schoot, terwijl hij je nét niet opeet. Verover de harten van de kleuterjuffen. Leer stappen aan de handen van de prinses en de koning. Want er zullen misschien dagen komen dat het allemaal niet zo bien is. Ik hoop dat het leven je dat bespaart, maar niemand ontsnapt aan de puberteit.

Dan kom je naar mij toe, mijn kleine man. Een slecht rapport, een gebroken hart. Je komt naar je peter en ik zal je zeggen dat er altijd een nieuwe dag komt. Dat je zo sterk bent als tienduizend legers. Dat ik altijd trots op jou zal zijn.

Maar als je het ooit waagt om na schooltijd een saf op te steken aan de schoolpoort, geef ik je een fikse preek. Want je moet minstens de honderd halen. Sowieso.

Altijd van harte, mijn kleine keizer.

Dieper dan bloed

Mijn laatste blog zorgde klaarblijkelijk voor een beetje commotie. Ik kreeg wat virtuele verwijten toegeslingerd en zag mijn Facebookvriendenlijst al gevoelig slinken. Mooi zo. Ik wou altijd al wat mayhem zaaien en de controverse voeden met mijn schrijverschap. Voor alle zekerheid vroeg ik aan mijn maten: “Was tees er na over?” “Gratj nie, a’a!”, zeiden de boys.

Mijn lieve moedertje stuurde me dan weer een SMS-je, bezorgd als ze is. “Straks staat de boze knolselder aan je deur.” Nou, laat hem dan maar meteen ne goeie gank aan gaan. Hoe dacht Papa Chico of eender welk miezerig Army of Skanks trouwens de schurkenburcht binnen te vallen? Mijn huisgenoot heeft een zwarte gordel in karate en klasjt vijandelijke indringers vier keer in ’t friet van één voor ze nog maar hun eigen naam kunnen spellen.

Voor wie daar aan twijfelt, graag deze bloemlezing:

Een willekeurige dag in de lente van 2009. Het leven wordt gedragen door hooggespannen verwachtingen en onvervulde jongensdromen. Elke nacht feesten de bienste gozers en deze sterveling (die het geluk heeft dat hij zich tot hun heilige kring mag rekenen) zich boven de sterren.

Doutzen Kroes

Het leven hijgt als een hese Doutzen Kroez doorheen hun trommelvliezen. Een agressief gezopen beer van een vent belaagt in café den “Abu Simbel” het droommeken van een van mijn maten. Ik kan de shit niet aanzien en geef hem een stamp. Mijn potige Nemesis beantwoordt mijn ridderschap met een rake klap.

Uit het niets grijpt een welgetrainde hand zijn kaakbeen vast om er vervolgens met zijn rechterexemplaar enkele dreuge bokken tegenaan te knallen. Die hand is eigendom van Ruben. De zaterdag daarop zal mijn lieve moedertje mijn afgescheurde knoop terug aan mijn hemd naaien. Ze stelt zich geen vragen. “What happens in Gent, stays in Gent.” Ze is van oever ’t woater, dan ben je van geen kleintje vervaard. Een week later tekenen we het contract voor de Kortrijksepoortstraat 201.

Een jaartje later. Er is een vat van de TEW in de Yucca. Enkele achterlijke smozen zoeken hun vreugde in de ondergang van een man die te diep in zijn glas gekeken heeft. Een lelijke vergissing, zo blijkt. Een nasale stem die een Meerse achtergrond verraadt roept: “Ik emmet a gezeit, eih, patj!” en mept enkele blauw gestreken Marc O’Polo-hemdjes ongenadig tegen de natuurstenen van het vers aangelegde Sint-Pietersplein.

De Rode Ridder

Pukkelpop 2015. Eén of andere lul schept er genoegen in om na vier uur ’s nachts bij nietsvermoedende festivalgangers “voetje lap” te doen. Ik voel mijn onderlip door de houten planken kessen. The Punisher stormt van twintig meter verder af en slapt de onfortuinlijke grappenmaker naar de filistijnen.

Oktober 2015. Mijn missus heeft me verlaten en ik ben een beetje op de dool. Ik haal een dolle frats uit die me eeuwige roem zal opleveren in bepaalde Aalsterse uitgaanskringen. Dat blijft niet zonder gevolgen. Het komt tot een handgemeen, en eens te meer stelt mijn lieve schurk orde op zaken.

30 december 2015. Het grootste gevecht. We moeten het appartement leeghalen. Ik steek de sleutel in het deurgat en voel de grond onder mijn voeten wegzakken. Ik denk aan de eerste keer dat ik er kwam, toen het meisje een mandarijnenpartje in haar mond stopte en vervolgens al mijn rusteloosheid wegkuste met die perfect gekrulde lippen van haar.

Aan de driepotige kat die elke avond boven de daken van de garageblokken kroop wanneer ik mijn teksten uittypte. Aan die keer toen het meisje boos was en het ’s morgens alsnog in schaterlachen uitproestte toen ik met alleen mijn leren jasje, een stofzuiger en I Want to Break Free van Queen het bed opsprong.

Aan dagen die zo vanzelfsprekend leken dat ik pas later begreep hoe weergaloos mooi en bijzonder ze eigenlijk wel niet waren. Maar zelfs R. Kelly kan de Hands of Time niet terug turnen, dus what the fuck denk ik hier feitelijk mee te bereiken?

Teenage Mutant Ninja Turtles - Leonardo

Mijn kleine fella zegt “Blijft in den auto zitten, ik zal de dozen wel vullen.” En ik wil elke waterval en riviermonding die ooit uit de aarde ontsproten is uit mijn ogen persen. Ik houd me sterk, omdat hij er is. Eens terug in Aalst luisteren we tien keer naar You Know You’re Right van Nirvana en Tussen de liefde en de leegte van Stef Bos.

Achteraf bekeken zijn dat geen verhalen om trots op te zijn. Maar ze zijn gebeurd, en hebben ons gemaakt tot de mannen die we nu zijn. We zijn geen broers, maar we zijn wel dieper dan bloed. Er is geen plaats waar ik naar toe kan gaan zonder eraan te denken. Als deze vriendschap niet bestond, had iemand ze wel verzonnen.

Over dat soort crap zat ik dus te mijmeren dit weekend. En ik besefte dat mijn zus binnen enkele dagen zou bevallen van de kleine keizer. En ik hoorde de stem van mijn andere maat, bleke Pierre in mijn hoofd. Ook hij woonde in de KPS 201. Dat blijft niet in je koude kleren zitten. Wanneer hij hier op bezoek is, zwiert hij zijn tappejan uit boven de wc-pot terwijl ik voor de lavabo mijn tanden kuis. Zo hebben we het altijd gedaan. Gêne staat na al die jaren niet in ons woordenboek.

Geen broers, maar dieper dan bloed. Hij gaf me afgelopen zaterdagavond een Marlboro light (wat een smaakloze kutsigaretten zijn dat toch, btw) op het dakterras en zei, “Peken, laat het nu eindelijk eens los.” Van hem kan ik dat slikken. Bovendien. Nog even en de kleine keizer wordt geboren. De tijd is kortom aangebroken om het definitief los te laten. Want dat kereltje verdient een peter die alles op een rijtje heeft.

Bij deze. Ik hijs me in mijn zilveren harnas en rijd voor altijd de gouden horizon tegemoet. En uit nog even mijn oprechte excuses aan alle groentesoorten die ik beledigd heb.